Menu Sluiten

Pastoors

[vc_row][vc_column][vc_row_inner][vc_column_inner][vc_column_text]

Pastoors van de Sint – Pietersparochie van Rosmeer

  • Franco is de eerst gekende, (en door de Sint-Jacobusabdij van Luik benoemde) pastoor van Rosmeer. Deze was proost van het O.-L.-Vrouwkapittel te Maastricht. De proost had de zakelijke leiding over de kapittelgemeenschap en werd gerekruteerd uit de leden van het kathedraalkapittel van Sint Lambertus in Luik. Hij werd gekozen door de kanunniken van het O.-L.-Vrouwkapittel van Maastricht en benoemde ook de kanunniken. Ca 1140 werd hij scholaster te Luik. Een scholaster was de leermeester van de scholieren van de kapittelschool, de woordvoerder van het kapittel, de secretaris en de beheerder van het archief.

 

  • Toen Franco dan scholaster werd, gaf hij de erfpastorij over aan het O.-L.Vrouw-kapittel, doch het vruchtgebruik aan zijn heerneef Litfridus, de 2de gekende pastoor van Rosmeer. Deze moest hiervoor een som geld betalen aan de kanunniken van Maastricht. Hij schoot hierin tekort en werd door Steppo, de opvolger van Franco, afgezet.

 

  • Hij werd vervangen door zijn heerneef Elias, 3de gekende pastoor van Rosmeer.
    Na de dood van Steppo werd Elias proost van het O.-L.-Vrouwkapittel van Maastricht en stond hij in 1148 al zijn rechten af aan het kapittel, dat dus de pastoor kon benoemen.
    Van de adellijke familie van Gellik weten wij dat zij het vruchtgebruik van haar deel van de kerk van Rosmeer reeds vóór 1148 aan het O.-L.-Vrouwkapittel van Maastricht had afgestaan, maar het recht van de pastoorsbenoeming tot 1148 voor zich hield.

 

  • Volgens G.V. Lux zou een pastoor die door deze familie was benoemd Hermannus heten, persona de Rosmer, die rond 1144 hier pastoor moet geweest zijn (dit is dan de 4de gekende pastoor van Rosmeer). Deze stelde echter zijn beneficie ter beschikking van het O.-L.-Vrouwkapittel van Maastricht en toog op kruisvaart.

 

  • Vóór 1148 had de Sint-Jacobsabdij van Luik het benoemingsrecht voor de ene helft van een pastoor in Rosmeer en de Heren van Gellik het benoemingsrecht voor de andere helft van een pastoor. Zo kwam het dat toen 2 priesters om beurt de kerk van Rosmeer bedienden. Sedert1148 had het O.-L.-Vrouwkapittel van Maastricht het volle genot van de kerk van Rosmeer en was daar maar één pastoor meer. Dit bleef zo tot aan de Franse Revolutie.

 

  • De volgende ons bekende pastoor was Renerus de Aquis, Renier van Aken. Hij was de zoon van Hendrik van Aken en Gertrudis en de broer van Theodoricus. Renerus en Theodoricus liggen begraven in de Sint-Annakapel (achter de sacristie) van de O.-L.-Vrouwkerk ‘Sterre der Zee’ te Maastricht. Op hun graf ligt een monumentale steen van 2,96m X 1,41m, waarop volgende tekst staat:

    Grafsteen van pastoor Renerus de Aquis+ ANNO . D(omi)NI . MCCLXXXIII . TE(rt)IO . IDUS . MARCII . OBIIT . THEODORICUS . DE . AQVIS . CAN(onicus) . S(an)C(ta)E . MARI(a)E . IN . TRAIECTO + ANNO . D(omi)NI . MCC (open ruimte) . OBIIT . RENERUS . Q(uo)N(d)A(m) . INVESTIT(us) . ECCLE(siae) . DE . ROSMERE . FUNDATOR . ISTIUS . CAP(ellae) . CU(m) . SUO . FR(atr)E

    Wij hebben voor alle duidelijkheid de afkortingen tussen ( ) aangevuld.

    In vertaling luidt deze tekst:

    In het jaar des Heren 1283, op 13 maart, overleed Theodoricus van Aken, kanunnik van O.-L.-Vrouw van Maastricht + In het jaar des Heren 12.. overleed Renerus, weleer erfpastoor van de kerk van Rosmeer, stichter van deze kapel met zijn broer.

    Detail van de grafsteen waarin de naam Rosmeer duidelijk te lezen is.

    Een erfpastoor of investitus had de rechten en de inkomsten van de parochie en was ‘curatus sine cura’ d.i. hij was aangesteld voor de zielenzorg zonder dat hij die zorg droeg. Hij liet zich hiervoor vervangen door een ‘vicarius’. De investitus was niet verplaatsbaar, de vicarius wel. Deze laatste had slechts een gedeelte van de pastorele inkomsten. Zo is het best mogelijk dat pastoor Renerus nooit in Rosmeer geweest is, alhoewel hij daar pastoor was.

    Van pastoor Renerus is het jaartal van zijn overlijden niet ingevuld. Er staat enkel het getal 12 met een open ruimte voor de volgende 2 cijfers. Hij is waarschijnlijk overleden na zijn broer Theodoricus en heeft die grafsteen vóór zijn dood laten maken. De familie of de kanunniken hebben het jaartal van zijn overlijden niet op de bestaande grafsteen laten bijzetten.

    De beide broers liggen begraven met het gezicht naar het Sint-Anna-altaar gekeerd. Zij hadden immers een stichting gedaan voor de Sint-Annakapel.

    Een stichting is een bepaalde som geld of een onroerend goed dat men aan een kerk of kapel schonk met als opdracht van de opbrengsten missen op te dragen voor de zielenlafenis van de schenkers.

    Volgens pastoor Arnold Kerkhofs moet pastoor Renerus in Rosmeer pastoor geweest zijn ca 1277-1291.

     

  • Verder hebben wij gegevens gevonden over volgende pastoors in Rosmeer:
    Thidericus (ca 1300).
    Leonardus (ca 1332).
    Zoals in een schepenbrief van Maastricht van 23 december 1332 te lezen staat: ‘dominus Leonardus pastor in Rosmer’.
    Johan, pastoer van Roesmeer. Hij staat vermeld in het jaargetijdenboek van de Begaarden te Maastricht. Dit boek werd vóór 1500 opgesteld.
    Cornelius Huberti (ca 1568).

 

  • Gerardus Wijnants (1592-1619).
    Hij had hier een grafsteen op het kerkhof. Daarop stond: ‘Hier ligt begraven Gerard Wijnants, pastor tot Roosmer. Obiit 9 Feb. 1619. RIP’. Deze grafsteen is echter verdwenen.

 

  • Thomas Nijs (1619-1623).

    Hij was een Bilzenaar en zijn broer Willem was pastoor in Bilzen en tevens beneficiant van het O.-L.-Vrouwaltaar van Rosmeer. De beneficiant moest zorgen dat er elke zaterdag aan dit altaar een mis opgedragen werd voor de zielenrust van de schenkers van dit beneficie. Toen Willem op 21 oktober 1623 stierf, tijdens een hevige pestepidemie in Bilzen, volgde Thomas hem op als pastoor in Bilzen.

    De grafsteen van beide broers ligt nu in het koor van de Sint-Mauritiuskerk te Bilzen.

     

     

 

 

 

.
  • Goswinus Goesens (1624-1647).
    Hij werd op Sint-Jansdag 1624 plechtig geïnstalleerd. Pastoor Arnold Kerkhofs noemt hem Gossuinus Gossuini en beweert dat hij als pastoor van Rosmeer overleden is.

 

  • Arnoldus van Vladeracken (1647-1655).
    Hij was afkomstig van ’s Hertogenbosch. Onder zijn pastoorsschap had de Sint-Pietersparochie van Rosmeer te lijden van de Lorreinse troepenbenden die hier de streek onveilig maakten. De laatste jaren van zijn ambtstermijn had hij een plaatsvervanger of coadjutor.

 

  • Adamus Walsenius of Walsdan (23 juni 1656-1 juni 1657).
    Voorheen was hij pastoor in Geul in Nederlands Limburg. Hij moest daar echter vluchten voor de ketters (de Staatsen, die de katholieken vervolgden). Zij hadden de kerk van Geul van haar goederen beroofd. Op 1 juni 1657 verliet pastoor Walsenius al Rosmeer om pastoor van Elen te worden, waar hij op 30 mei 1694 overleed. Onder hem behoorde de Sint-Pietersparochie tot het decanaat Emael.

 

  • Gaspar Gerardus Clerx (1657-1664).
    In 1664 werd hij kanunnik benoemd van Sint-Pieter in Sittard.

 

  • Johannes Gadet (ca 1664).

 

  • Adriaan de la Brassinne (24 december 1664 – 28 maart 1692).
    Hij was de zoon van Guillaume de la Brassinne en Agnes Lejeusne, een heel lieve vrouw die veel heeft bijgedragen voor het opknappen van de pastorie en daarom ook op 28 augustus 1676 in het koor van de kerk begraven werd. Op het einde van zijn leven kreeg Adriaan hulp van zijn neef Michaël, die hem later als pastoor opvolgde in 1692.

 

  • Michaël de la Brassinne (1692 – 4 oktober 1740).
    Hij was 49 jaar lang pastoor in Rosmeer (de tijd van hulp aan zijn heeroom meegerekend). Op het einde van zijn leven had hij F. Raets als helper.
    Michaël liet een grafsteen plaatsen voor zijn familie in de kerk van Rosmeer. Deze grafsteen staat nu in de ruimte onder de toren tegen de zuidelijke wand. Hierop staat het volgende:

    Het wapenschild van de familie.

    Een Latijnse tekst. De afkortingen zijn tussen ( ) aangevuld.

    HOC MONUM:(entum) POSUIT

    R.(everendus) D.(ominus) MICHAEL DE LA BRASSINNE

    HUIUS LOCI PASTOR QUI OB :(iit)

    ruimte vrijgelaten voor zijn sterfdatum

    IN MEM:(oriam) R.(everendi) D.(omini) ADRIANI PRAEDECESS:(oris)

    ET PATRUI, 28 MARTII 1692 DEFUNCTI

    MICHAELIS PATRIS 14 JULI 1692

    JACOBI FRATRIS 4 9(novem)BRIS 1688

    ANNAE AMITAE 29 8(octo)BRIS 1713 ET AGNE

    TIS LEJEUSNE AVAE 22 AUG.(usti) 1676.

    R.(equiescant) I.(n) P.(ace)

     

    In vertaling luidt deze tekst:

    Heeft deze grafsteen laten plaatsen,

    E.H. Michaël de la Brassinne,

    pastoor van deze plaats, die stierf (…)

    ter nagedachtenis van E.H. Adriaan, zijn voorganger,

    en zijn oom (van vaderszijde), overleden op 28 maart 1692,

    zijn vader Michaël (overleden op) 14 juli 1692,

    zijn broer Jacobus (overleden op) 4 november 1688,

    zijn tante Anna (overleden op) 29 oktober 1713 en Agnes Lejeusne zijn grootmoeder (overleden op) 22 augustus 1676.

    Dat zij rusten in vrede!

.

  • F. Raets.
    Vanaf 1735 was hij een hulp (substitutus) voor pastoor Michaël de la Brassinne. Hij werd geboren in Rosmeer op 23 maart 1668 en was kanunnik van de O.-L.-Vrouwkerk van Maastricht. In 1727 werd hij priester gewijd. Hij ligt begraven samen met zijn broer Dionysius in hetzelfde graf in de Sint-Maartenskapel van de O.-L.-Vrouwkerk van Maastricht, doch zijn grafsteen is er niet meer te vinden.

 

  • Joannes Antonius Notté (oktober 1740 – augustus 1787).
    Hij was eerst 3 jaar kapelaan in Sint-Nicolaas in Maastricht eer hij pastoor te Rosmeer benoemd werd. Hij was een geleerde man en een goede pastoor. Onder zijn pastoorschap had de Slag van Lafelt plaats (2 juli 1747), waarbij ook de kerk van Rosmeer gedeeltelijk geplunderd werd. Pastoor Notté heeft een artikel (in het Latijn) geschreven over deze veldslag. Voor en na de veldslag kreeg hij 2 voorname logees op de pastorie op zaterdag 1 juli 1747 de Hertog van Cumberland, zoon van de Engelse koning en op zondag 2 juli 1747 de Franse Prins van Clermont. Onder zijn pastoorschap werd ook een kind te vondeling gelegd in de tuin van zijn pastorie. Hij moest maar zorgen dat het kind opgevangen werd in een familie in Rosmeer.

 

  • Antonius Reijners (september 1787 – 1803).
    Hij werd geboren in Meeuwen op 4 september 1732 en werd daarom door het volk soms ‘de kempenaar’ genoemd. Hij was pastoor in de tijd van de Franse Revolutie maar wilde de eed van trouw aan de Franse Revolutie niet afleggen. Daarom moest hij onderduiken. Hij vond een onderkomen bij Hubert Willems en Gertrudis Leduc (bij Helkes) in Rosmeer, waar hij een geheime gebedsruimte had. Het openbaar parochieleven was onmogelijk geworden. In 1798 gaf hij zijn ontslag aan het bestuur van het departement ‘omdat hij 66 jaar was en gans versleten’. Wat intussen gebeurd is, weten wij niet. Wel duikt pastoor Reijners weer op in 1803 als pastoor van Vlijtingen.

 

  • Mathias Lenaers (27 september 1803 – 3 november 1812).
    Door de Franse Revolutie was er een herinrichting van de kerken gekomen. De kerk van Rosmeer werd hulpkerk (kapel) van Vlijtingen en de pastoor van Rosmeer werd een kapelaan (capellanus) van Vlijtingen te Rosmeer: voor het tijdelijke een kapelaan, maar voor het geestelijke een echte zielenherder voor de parochianen. Onder de Franse Revolutie werd Mathias Lenaers verbannen omdat hij de eed niet wilde afleggen. Toen pastoor Reijners in Vlijtingen stierf, volgde hij hem daar op 4 november 1812 op als pastoor. Hij was een graag geziene figuur.

 

  • Renerus Paquay (5 november 1812 – 17 juli 1816).
    Hij werd geboren in Alt-Hoeselt op 23 november 1784 en was de zoon van Bartolomeüs en Maria Van de Kaetsbeek. In 1810 werd hij priester gewijd in Amsterdam en op 5 november 1812 is kapelaan van Vlijtingen te Rosmeer. In 1816 verliet hij de parochie om pastoor te worden in ’s Gravenvoeren en daarna deken in Schinnen (Nederlands Limburg) waar hij stierf op 12 juni 1823.

 

  • Johannes Michaël Hechtermans (1816 – mei 1829).
    Hij was de zoon van Egidius en Maria-Agnes Plessers in Bilzen. Ook hij was kapelaan van Vlijtingen te Rosmeer. In mei 1829 verliet hij Rosmeer en werd pastoor in Vlijtingen waar hij stierf op 10 juli 1838 (49 jaar oud). Hij werd daar begraven op het kerkhof vlak bij de kerk waar zijn grafsteen nog staat langs de ingang van de kerk. Op deze grafsteen staat volgende tekst:
RECORDATIONI
J. HECTERMANS
QUI 9 ANNIS
HUIUS OVILIS
PASTOR OBIIT 10 JULII
     R. I. P.
Ter gedachtenis
van J. Hechtermans
die gedurende 9 jaren
van deze schaapstal
als herder stierf op 10 juli.
Moge hij rusten in vrede!

De vette letters geven het jaartal 1838 aan.

  • Johannes Ludovicus Voué(18 mei 1829 – 7 januari 1852).
    Ook hij was eerst kapelaan van Vlijtingen te Rosmeer. Johannes Ludovicus Voué werd als kapelaan van de hulpkerk van Rosmeer benoemd niet door de bisschop (de bisschoppelijke zetel was vacant) maar door de groot-vicaris Barrett die de lopende zaken in het bisdom Luik regelde. Zo lezen wij, van de hand van de pastoor zelf, in register XI (doop-,huwelijks- en overlijdensregister) (zie foto). Op 20 mei 1829 werd E.H. Voué hier benoemd, nadat hij nog eerst kapelaan geweest was in Hoeselt en in Halen. Pastoor Voué was een noeste werker en een vlijtige bestuurder. Onder zijn herdersschap werd de Sint-Pietersparochie van Rosmeer onafhankelijk van Vlijtingen en kreeg de kerk de rang van succursale kerk. Rosmeer had weer een kerkfabriek. Op 29 maart 1839 werd dit bij koninklijk besluit vastgelegd. Pastoor Voué zorgde ook voor het herwinnen van de kerkelijke goederen die door de Franse Revolutie waren verloren gegaan en dat de goederen van het beneficie van het O.-L.-Vrouwaltaar naar de kerk van Rosmeer terugkeerden. Op materieel gebied zorgde hij ook voor onze verwaarloosde kerk. Onder zijn bestuur werd het schilderij van de Rozenkrans gekocht. Hij herstelde ook de oude pastorie die bouwvallig geworden was. Hij stierf in Rosmeer op 7 januari 1852, in de ouderdom van 58 jaar, en werd hier op 9 januari begraven. Van hem schreef zijn opvolger: “Hij was een engel van beleid en een trooster, vooral van de zieken”.

.

  • Hubertus Bonjour (26 maart 1852 – 25 december 1873).
    Hij werd op 26 maart 1852 pastoor in Rosmeer benoemd door de bisschop van Luik, Mgr. Cornelius Van Bommel, kort voor diens dood (7 april 1852) en plechtig geïnstalleerd in Rosmeer op 6 april 1852 door de deken van Vlijtingen, Johannes Henricus Martin. E.H. Hubert Bonjour werd geboren in Zammelen op 12 mei 1803. Na zijn priesteropleiding in 1826 was hij achtereenvolgens kapelaan te Kozen, pastoor te Aalst bij Sint-Truiden en te Hees. Hij werd in Rosmeer maar koel ontvangen omdat hij een beetje mankte en niet meer zo jong was (49 jaar). Doch hij wist de harten van zijn parochianen te veroveren en heeft in Rosmeer enorm veel goed werk verricht.In de Latijnse kopie van zijn benoeming, van zijn hand, onderstreepte hij de tekst: “geschikt en waardig bevonden voor deze taak na een examen op 16 maart”. En dit deed hij niet zonder reden, want de mensen van Rosmeer aanvaardden hem niet, omdat (zo lezen wij in het parochieregister) “hij een beetje mankte en niet meer van de jongsten was” (49 jaar). Pastoor Bonjour ging dan maar terug naar Hees en de kerk in Rosmeer werd gesloten. Er is misschien geen enkele pastoor geweest die hier zo hard gewerkt heeft als pastoor Bonjour.

    Onder zijn bestuur werd de kerk gewijd op 6 september 1855 (septemberkermis). Deze kerk was al lang gebouwd (1790), maar kon niet eerder gewijd worden omwille van o.a. de Franse Revolutie, de bisschopszetel in Luik die vacant was, het statuut van de kerk van Rosmeer als kapel van Vlijtingen.

    Was ons kerkgebouw misschien nog onvoldoende opgeknapt?

    De pastoor zorgde ook voor 2 nieuwe klokken die in 1861 gewijd werden, één ter ere van Sint Pieter en de andere ter ere van Maria en de H. Bertilia. Daarbij kwam nog de hele ‘aankleding’ van de kerk: altaren, draaitabernakel, preekstoel…

    Die ‘oude’ man was niet zo versleten als men dacht. Hij heeft zijn laatste 21 levensjaren aan onze parochie besteed.

    Het was ook onder zijn bestuur – maar daar had hij verdienste noch schuld aan – dat onze torenspits scheef is gewaaid. Dit gebeurde op 10 december 1863 om 14.00 uur.

    Pastoor Bonjour stierf hier op kerstdag 1873 en werd op het kerkhof van Rosmeer begraven. Zijn jaargetijde wordt nu nog gevierd op 23 november. Zijn grafsteen staat vlak bij de scheve toren en werd mooi opgeknapt.

    Hij was een zegen voor de parochie, echt een goede dag, een ‘bon jour’.

     

 

  • Joannes Pauly (1874 – 22 juli 1887).
    Hij was afkomstig uit Zichen-Zussen-Bolder en werd geboren op 20 juni 1815 als zoon van Mattheus Pauly en Maria Reggers. In 1842 was hij kapelaan in Oostham, in 1860 pastoor in Kesselt en in 1874 werd hij pastoor in Rosmeer benoemd. Hij heeft zich ijverig ingezet voor de katholieke school van Rosmeer in de tijd van de schoolstrijd 1879 – 1884. In 1884, 69 jaar oud, begon hij problemen te krijgen met zijn gezondheid en kreeg hij als hulppriester zijn heerneef Herman Pauly uit Heukelom. Hij overleed in Rosmeer op 22 juli 1887 in de ouderdom van 72 jaar. Bij testament had hij een stuk grond geschonken aan de kerk voor een eeuwigdurend jaargetijde.

 

  • Herman Pauly (1884 – 22 juli 1887).
    Hij was de neef van Joannes Pauly en heeft zijn heeroom bijgestaan in Rosmeer van 1884 tot aan zijn dood.

 

  • Christiaan Klinkenbergh (28 juli 1887 – 25 maart 1892).
    Geboren in Schinnen bij Sittard op 20 maart 1854. Hij was gedurende 10 jaar kapelaan te Stokkem en werd hier in Rosmeer eigenlijk benoemd door zijn doorluchtige heeroom en peter, groot-vicaris in Luik, Christiaan Warblings. Pastoor Klinkenbergh kende heel goed Latijn en had een zeer mooi schrift. Hij was een speciaal type dat graag schaatste in de winter op de vijver in ‘Het Weierken’ en nogal wispelturig kon zijn, wat hem moeilijkheden bezorgde bij de burgerlijke overheid. Op 25 maart 1892 werd hij overgeplaatst naar Neerlanden. In 1893 was hij in Moelingen, daarna kapelaan in Sainte-Véronique in Luik, daarna verhuisde hij naar Ellikom … en sleet zijn laatste dagen als rustend priester in Gent waar hij op 18 april 1924 overleed.

 

 

 

 

 

  • Arnold Kerkhofs (26 maart 1892 – 4 maart 1925).
    Werd op 26 maart 1892 pastoor benoemd in Rosmeer, waar hij op 27 april aankwam. Hij stamde uit een kroostrijk gezin van 11 kinderen uit Veldwezelt, waar hij op 22 oktober 1857 geboren werd als zesde in de rij van 9 jongens. Vijf werden priester. Foto van links naar rechts, met aanduiding van plaats achter hun naam, vijf broers priesters Kerkhofs:

    Paulus (2, met bef), de oudste, werd directeur van de Normaalschool te Sint Truiden en de laatste 10 jaar van zijn leven pastoor te Hoeselt.

    Jan (4), de derde van de jongens, overleed als pastoor in Saint-Gillis (Luik) in 1906.

    Hubert (1), de vijfde oudste was pastoor in Kl. Spouwen van 1890 tot 1926 en overleed in 1933 als rustend pastoor in Mopertingen, waar hij ook begraven werd.

    Arnold (5), was pastoor in Rosmeer.

    Michiel (3), de negende in de rij, was op het einde van zijn leven pastoor in Valmeer. Hij overleed daar in 1924 en werd er ook begraven.

    Pastoor Arnold Kerkhofs was, na zijn priesterstudies, van 1 oktober 1881 tot 1 augustus 1890 leraar aan het college te Herve. Van 1890 tot 1892 was hij kapelaan in Ste-Foi (Luik).

    Op woensdag 1 juni om 11.00 uur werd hij officieel in Rosmeer geïnstalleerd door deken Stordeur van Vlijtingen. Hij kreeg van zijn parochianen een zilveren crucifix onder stulp. Daartegen heeft de pastoor een ton bier moeten geven in ieder van de destijds (10) bestaande herbergen. In zijn register heeft hij het woordje ‘moeten’ goed onderstreept.

    Hij vond dat hij ruim getrakteerd had, want zo schrijft hij in zijn register: “Dit was te veel, want het dorp was in de boonen. Eene halve ton ware genoeg geweest! Dit zij gezegd ter richting mijner vermoedelijke opvolgers.

    Pastoor Kerkhofs heeft hard gewerkt in deze parochie voor de bedevaart van de H. Bertilia, die onder zijn leiding weer herleefde.

    Hij heeft zich ook met veel ijver ingezet voor de bloei van vele godvruchtige genootschappen, vooral de Derde Orde, en voor de ontwikkeling van de gewone volksmens.

    Hij stelde alles nauwkeurig te boek, een schat aan informatie voor het nageslacht. De instandhouding en de uitbreiding van het kerkelijk patrimonium was zijn grote zorg.

    Dankbaar voor het offer van vele jonge mannen van Rosmeer in de oorlog 14 – 18 liet hij voor hen het monument van de gesneuvelden oprichten en een gedenkplaat met de namen van alle helden.

     

  • Pierre Joseph Husson (16 maart 1925 – september 1947).
    Geboren in Tongeren op 27 april 1875. Na zijn priesterwijding te Luik in 1901 werd hij achtereenvolgens kapelaan te Alken en te Meeuwen en pastoor in Genoelselderen. Op 16 maart 1925 werd hij pastoor te Rosmeer benoemd. Zijn grootste werk hier was het vergroten van de kerk in 1932 – 1933. Hij was de schrik van menigeen die met wat te fel ontblote knieën, armen of hals rondliep. Daar kon hij zich lelijk aan ergeren. Ook de halsuitsnijding van de beelden van de heilige Bertilia, nochtans een heilige en deftige vrouw, ontsnapte niet aan zijn alziend oog. Deze ‘onzedigheid’ moest weggewerkt worden en hij gaf de opdracht aan een verver om dit op te knappen: het werd een rolkraag voor het ene beeld en een maliënkolder van stukjes aluminiumfolie voor het andere.

    (Nu, na een grondige restauratie, zijn ze weer zoals zij vroeger waren).

    Pastoor Husson mocht het geluk beleven van 7 eremissen te vieren tijdens zijn ambtsperiode in Rosmeer:

    – de paters Valentinus Paquay in 1928

    – Landewald Janssen in 1931

    – Bertilius Stevens in 1933

    – Valentinus Meers in 1934

    – Delfien Janssen in 1945

    – Marcellus Gielen in 1946

    – Servatius Meyers in 1947.

    In september 1947 ging hij om gezondheidsredenen op rust. Hij woonde dan bij zijn nicht op de Markt in Tongeren. Daar stierf hij op 11 augustus 1953 en werd op het oude kerkhof te Tongeren begraven in hetzelfde graf als zijn familieleden Henri Thijs, Joseph Thijs en echtgenote Marie Husson, die hem in de dood waren voorgegaan.

     

     

  • Renier Marting ( 25 september 1947 – 1966).
    E.H. Renier Marting zag het levenslicht in Kleine-Spouwen (Berg) op 1 januari 1898. Op 10 juni 1922 werd hij priester gewijd te Luik. Daarna werd hij kapelaan te Seilles bij Andenne (1922-1924). Op 1 juli 1924 werd hij kapelaan te Munsterbilzen en op 22 december 1928 kapelaan te Lommel. Van 1939 tot 1947 was hij pastoor te Rukkelingen-Loon en op 25 september 1947 werd hij pastoor te Rosmeer. Zijn plechtige installatie hier had plaats op 23 november 1947. In november 1948 richtte hij de 3de Orde opnieuw op. In 1950 stichtte hij hier de Congregatie van O.-L.- Vrouw voor jonge meisjes en op 1 augustus 1954 de Bond van het H. Hart voor de vrouwen. Einde 1958 ontstond hier onder zijn impuls het Maria-legioen.

    Hij was een voorzichtige en vrome priester die bang was iemand voor het hoofd te stoten. Hij had het moeilijk met de ‘gebedsgenezers’ in de parochie, die volgens hem daar geen wijding voor hadden.

    In 1959 liet hij een centrale verwarming plaatsen in de kerk. In 1962 werden de houten prefab lokalen voor de school gebouwd en in 1964 kwamen er 360 nieuwe stoelen in de kerk.

    Pastoor Marting had het geluk 2 eremissen te mogen meemaken in Rosmeer: op 29 maart 1948: nl. paters Deodat Meers en Winnibert Gerits. Het waren de laatste eremissen in Rosmeer.

    In 1966 werd hij aalmoezenier van het Salvatorrusthuis te Hasselt tot 1978.

    Hij stierf daar op 7 februari 1986. De uitvaartdienst werd in het Salvatorrusthuis gedaan op 12 februari, waarna hij in Kleine-Spouwen werd begraven.

     

     

  • Marcel Langens (1966 – 25 september 1967).
    E.H. Marcel Langens werd geboren te Bocholt – Lozen op 24 april 1920 als zoon van Arnold Langens en Elisabeth Gebelen. Hij werd priester gewijd te Luik op 29 juni 1947 en was kapelaan te Melveren (Sint – Truiden), te Zichen-Bolder en te Heppen. Op 25 september 1966 werd hij plechtig als pastoor te Rosmeer geïnstalleerd. Midden: pastoor Langens. Hier begon hij aan de bouw van de meisjesschool (de huidige school) voor het gedeelte tegen de Harmoniezaal.

    Hij was een volksmens en goed gezien bij de mensen. “Ik ben zo gelukkig bij mijn mensen in Rosmeer” waren de woorden die hij dikwijls herhaalde.

    Hij lustte wel een goede ‘Trappist’ of andere geestrijke dranken en liefst ‘ongedoopt’. “Alles wat gedoopt is, deugt niet”, zei hij dan en hij vervolgde: “Geen water bij de whisky”.

    Pastoor Langens overleed op 4 augustus 1967 in de kliniek te Tongeren.

    Zijn uitvaartdienst had plaats in Rosmeer op 9 augustus 1967, waarna hij begraven werd in Bocholt – Lozen, zijn geboorteplaats.

    Zijn initialen ML vinden wij terug in onze oude rode beuk. “In een ‘zotte bui’ had de pastoor ze erin gekrast”, zo vertelde één van zijn familieleden.

     

 

 

  • Hendrik Oosterbos (1 september 1967 – 31 oktober 1972).
    E.H. Hendrik Jan Oosterbos werd op 19 juni 1923 geboren te Opoeteren als oudste van een groot gezin. Zijn ouders, Frans Oosterbos en Maria Geebels, hadden daar een boerderij. Hij werd priester gewijd op 28 maart 1950 te Oirschot (Nederland). Hij voelde zich geroepen tot het priesterschap en ging onder invloed van de Nederlandse pastoor Rutten studeren bij de paters Montfortanen. Eerst aan de apostolische school van Rotselaar en daarna ging hij naar het seminarie in Oirschot (Nederland), waar hij op 28 maart 1950 priester werd gewijd. In 1951 vertrok hij als missionaris naar Kongo, waar hij tot 19 december 1964 werkzaam was.

    Toen daar rellen uitbraken keerde hij terug naar België, maar hij mocht om gezondheidsredenen niet terugkeren. Na een korte rustperiode werd hij op 1 september 1965 kapelaan in Vlijtingen in opvolging van kapelaan Francis Abdon.

    Toen in Rosmeer pastoor Marcel Langens overleden was, werd hij op 1 september 1967 tot pastoor in Rosmeer benoemd en op 15 oktober geïnstalleerd.

    Hier werkte hij gedurende 5 jaren en werd daarna van 1973 tot 1997 pastoor te As. Thans verblijft hij in het Montfortklooster te Genk samen met nog enkele missionarissen.

    Pastoor Oosterbos heeft in die korte tijd van 5 jaar hard gewerkt in Rosmeer. De kerk werd aangepast aan de eisen van de nieuwe liturgie na het 2de Vaticaans Concilie.

    Pastoor Oosterbos was een hartelijke en rustige man. Hij was nog graag een tijdje in Rosmeer gebleven, maar de plicht riep hem naar As. Daar heeft hij nog 24 jaar als pastoor gewerkt. In mei 2000 mocht hij in Genk zijn gouden priesterjubileum vieren. Ook zijn jongere broer Jan werd priester en is nu pastoor in Bokrijk-Boxbergerheide.

    Foto: Montfortklooster Genk

    Pastoor Oosterbos is overleden op 29 augustus 2012 in Genk en begraven op zaterdag 1 september 2012 in de kerk Sint Jan-Baptist-de-la-Salle te Boxbergheide.

     

  • Jozef Kessels (31 november 1972 – 31 maart 1975).
    E.H. Jozef Kessels werd geboren te Neeroeteren op 30 april 1932. Hij was de zoon van Mathieu Kessels en Maria Creemers.Op 7 juli 1957 werd hij priester gewijd te Luik en was nadien achtereenvolgens kapelaan te Bressoux, Nieuwerkerken, Lommel en Peer. Op 28 januari 1973 kwam hij als pastoor naar Rosmeer, waar hij tot 2 mei 1975 verbleef.

    Onder zijn bestuur werd het orgel van het doksaal naar beneden gebracht in de kerk links vooraan.

    Toen hij Rosmeer verlaten had, werd hij nog pastoor in Tongerlo (Limburg) en daarna in Molenbeersel. Bij het bezoek aan deze laatste parochie is hij plots overleden op 8 november 1979.

    Zijn uitvaart had plaats in Tongerlo op 13 november 1979 en hij werd in Neeroeteren begraven.

    Grafsteen van Pastoor Kessels te Neeroeteren.

     

  • Jan Loenders (31 mei 1975 – 1 april 1991).
    E.H. Jan Loenders werd geboren te Wijchmaal op 6 januari 1920 als zoon van Frederik Loenders en Elisabeth Braeken. Hij werd priester gewijd in Genk op 2 juli 1967 en was nadien kapelaan in Zwartberg. Pastoor Loenders met plechtige communicanten (zie foto). Na eerst jarenlang secretariaatswerk gedaan te hebben op de mijn, op de gemeente te Genk en in een keramiekbedrijf in Maastricht, ging hij twee jaar studeren in het college voor late roepingen in Rekem en trok daarna naar het seminarie.

    Op 31 mei 1975 werd hij pastoor in Rosmeer, waar hij tot 1 april 1991 verbleef.

    Eerst woonde hij op de oude pastorie in de Rosmeerstraat. Later verhuisde hij naar de nieuwe pastorie gelegen Monnikenhof 2.

    Hij was eerder gesloten van aard maar steeds rechtuit. Net als zijn voorgangers stoorde hij zich aan het babbelen in de kerk.

    Op 1 april 1991 is hij met stille trom vertrokken naar Zwartberg. Daar woonde hij in ‘Huize Uilenspiegel’ en daarna op een appartement in de Stalenstraat te Waterschei.

    Hij verblijft nu in het Salvatorrusthuis in Hasselt.

    Daar is hij op donderdag 16 oktober 2008 overleden. De uitvaartliturgie had plaats in de parochie O.L. Vrouw van Fatima Bret-Gelieren te Genk. Hij is begraven op het kerkhof van Waterschei – Genk.

     

  • Basiel Smolders (pastoor van Mopertingen) en Martin Geladé (pastoor van Hees). Na het vertrek van Jan Loenders was er voorlopig geen pastoor meer in Rosmeer. In die tussentijd zorgden pastoor Basiel Smolders en pastoor Martin Geladé voor onze parochie.

 

  • Piet Diels (benoemd 1 december 1991 en aangesteld in Rosmeer op 22 maart 1992).
    Hij is pastoor van Mopertingen en Rosmeer met woonst te Mopertingen.

 

  • Raymond Vanlessen
    Is op dezelfde datum medewerkend priester voor de 2 parochies met woonst te Rosmeer. Op 1 september 1993 wordt de federatie Mopertingen-Rosmeer-Hees opgericht. Pastoor Piet Diels wordt pastoor-moderator en medewerkend priester Raymond Vanlessen wordt pastoor in solidum voor deze federatie.

    Op 24 september 2001 wordt de federatie Bilzen-Oost opgericht voor de parochies Eigenbilzen, Mopertingen, Rosmeer, Hees, Hoelbeek, Waltwilder, Martenslinde, Grote-Spouwen, Kleine-Spouwen.

    E.H. Staf Schreurs wordt pastoor-moderator met woonst te Eigenbilzen en de federatie Mopertingen-Rosmeer-Hees wordt in deze grote federatie opgenomen.

[/vc_column_text][/vc_column_inner][/vc_row_inner][/vc_column][/vc_row]