Bandceramiekers
Het ontstaansgebied van deze landbouwersgemeenschap situeert men in Centraal Europa, aan de oevers van de Donau, omstreeks 5400 v. C. Van hieruit verspreidde deze cultuur zich zeer snel langs stromen en rivieren in westelijke en noordelijke richting. Rond 5300 v. C. vestigden deze boeren zich in Nederlands Limburg ( Sittard, Geleen, Beek, Elsloo en Stein). Iets later steken ze de Maas over en vestigen zich te Rosmeer en Vlijtingen. De nieuwe sedentaire levenswijze van de neolitische BC-ers wordt het best geïllustreerd aan de hand van de site op de Staberg. Het was de eerste plaats in België waar de karakteristieke grondplannen van de BC-huizen werden gevonden.
Een veertiental rechthoekige grondplannen van gebouwen werden geheel of gedeeltelijk geïdentificeerd. Ze tonen aan dat de huizen in het dorp evenwijdig aan elkaar waren gebouwd en noordwest-zuidoost georiënteerd zijn, soms met een sterke afwijking naar het westen. Opmerkelijk zijn de zware constructie en de enorme afmetingen van de huizen. Zo heeft bijvoorbeeld het grootste gebouw een lengte van 25 m en een maximale breedte van 6,50 m. Het dak werd gedragen door vijf rijen staanders, waarvan vooral de drie binnenste palenrijen, zwaar en diep in de bodem aangezet, een dragende functie hadden. Tussen de buitenste rijen was een wand aangebracht, die uit bepleisterd vlechtwerk bestond.
We kunnen drie types huizen onderscheiden:(1). Het eerste type waarvan slechts één gebouw voorhanden, was langs alle zijden met een wand in fundering omgeven.(2). Het tweede type was enkel het noordwestelijke deel met wand in fundering omsloten.(3). De negen overige gebouwen waren van het derde type en waarvan het grondplan enkel door paalsporen aangegeven werd.
Type-plan van een huis met drieledige structuur Het plan van de grootste huizen vertoont een drieledige structuur, waarvan
de verschillende componenten steeds in dezelfde volgorde voorkomen (zie fig hierboven).
Het middendeel deed waarschijnlijk dienst als centrale woon- en werkruimte. De functie van het noordwestelijk deel is onduidelijk. Mogelijk was het een extra beschutte woon- en slaapruimte of een stalling voor het vee. Het zuidoostelijk deel kan als opslagruimte voor de oogst gediend hebben.
De plattegrond van de kleinste gebouwen heeft dezelfde karakteristieke vorm als het middendeel van de grootste huizen.
Bij de middelgrote gebouwen werd het noordwestelijk deel van het basisplan aan het middendeel toegevoegd.
In Rosmeer echter zijn bepaalde huisplattegronden wegens de opgravingsomstandigheden niet altijd even duidelijk te onderscheiden.
Plattegrond van een woning op de Staberg te Rosmeer
Het aardewerk.
Evenwijdig met de zijwanden van sommige gebouwen bemerken we langgerekte kuilen. In eerste instantie ontstonden deze door het gebruik van leem als bepleisteringsmateriaal bij de oprichting van een woning. Maar deze kuilen kregen later een andere functie. Zo zouden de ovaalvormige kuilen met een lengte van 2 tot 2,5 m en waarvan één der uiteinden uit één of meer houtskoollagen afgewisseld met stroken verbrande leem bestond, gefungeerd hebben als ovens voor het aarden vaatwerk. Restanten van pottenbakkersklei wijzen duidelijk in die richting. De kleinere kuilen, waarvan de grootste diameter 80 cm bedroeg, eveneens ovaal van vorm en met een rood verbrande bodem, hebben waarschijnlijk gediend voor voedselbereiding. Eén enkele kuil bevatte ontelbare silexsplinters en werd bijgevolg geïdentificeerd als werkplaats van stenen voorwerpen.Het aardewerk, waaraan de BC-cultuur haar naam dankt, is donkergrijs tot bruingrijs. Qua vorm stellen we een grote uniformiteit vast, zowel voor de grote als de kleine types.
De meest voorkomende zijn flessen, schalen en vooral kommen in allerlei maten, van kleine eet- of drinkkommetjes tot grote voorraad- en kookpotten. Ze werden met de hand gevormd. Ze zijn voornamelijk bolrond, zonder plat vlak om op te rusten en met een naar de opening toe enigszins naar binnengebogen rand. De versiering, vóór het bakken ingegrift, is opgebouwd uit twee basismotieven, te weten boog en spiraal. Knobbelvormige uitsteeksels en oren scheiden de reeksen motieven van elkaar. Aan de hand van de versieringswijze is het mogelijk verschillende perioden te onderscheiden. In de eerste periode vinden voornamelijk lijnversiering. In een volgend stadium beginnen ingedrukte stippen een bescheiden rol te spelen. Iets later treffen we een zeer rijke en gevarieerde versiering aan, waarbij ook de rand van de potten steeds versierd is.
De scherven, gevonden op de Staberg, lijken hoofdzakelijk tot de vroegste periode te behoren. Deze van de Boelhof-Flikkenberg wijzen door hun rijke versiering op een latere faze (zie figuur hieronder). Naast dit typisch BC-aardewerk werden ook fragmenten van Limburg-ceramiek teruggevonden, toebehorend aan de inheemse mesolitische bevolking. Dit vormt een aanduiding voor de contacten tussen beide groepen.
Enkele typische versierde aardewerkscherven van de Boelhof-Flikkenberg te Rosmeer.
De werktuigen
Naast gereedschap voor het bouwen van hun enorme huizen hadden de BC-ers ook nood aan andere werktuigen bij het uitoefenen van de akkerbouw, de jacht en de visvangst, de voedselbereiding, het vervaardigen van aardewerk, kleding enz… Been, gewei en houten voorwerpen werden wegens hun slechte bewaringstoestand in onze leemgronden niet aangetroffen zodat enkel het stenen materiaal bewaard bleef.Het overgrote deel van het stenen materiaal werd vervaardigd uit silex, meer bepaald een licht- tot donkergrijze variëteit die men overvloedig in de omgeving aantrof (de mergel-streek). De BC-ers brachten deze silex in de vorm van knollen mee naar het dorp waar zij de verkregen afslagen en klingen tot werktuigen retoucheerden. De meeste werktuigen werden op klingen vervaardigd.
De eindschrabbers vormen veruit de grootste groep. Waarschijnlijk werden zij vooral gebruikt bij het prepareren van huiden en bij de hout- en beenbewerking. De boren kwamen tot stand door het confergeren van beide zijden of door één of twee insnoeringen. Het doorboren van huiden en versierd aardewerk zijn enkele van de mogelijke functies van deze categorie gereedschap. Dat zij alleszins een intens gebruik kende, kan afgeleid worden uit het vaak versleten karakter van het boorgedeelte. Talrijke pijlspitsen getuigen ervan dat jacht een belangrijke plaats innam bij de voedselvoorziening. Morfologisch behoren ze tot drie types: asymmetrisch (type BC), symmetrisch en trapezoïdaal. Voor het oogsten van hun graangewassen stelden zij met kleine klingmesjes sikkels samen, die oorspronkelijk in houten of benen handvatten bevestigd waren.
Deze mesjes zijn gekenmerkt door een duidelijke en meestal schuine hoogglans die ontstond als gevolg van de wrijving tegen de korenhalmen. Naast deze sikkelmesjes specifiek voor deze functie aangewend, werden ook eindschrabbers, boren enz. in tweede instantie als sikkelmesjes gebruikt.[/vc_column_text][/vc_column][/vc_row][vc_row][vc_column][vc_column_text]
Naast dit gereedschap uit silex, werden ook werktuigen in ander lithisch materiaal gebruikt. Kenmerkend voor BC-sites is de aanwezigheid van gepolijste schoenleestvormige dissels, vervaardigd uit harde steensoorten die echter in onze streken niet voorkomen. Deze werktuigen waren voorzien van een houten of benen steen. In Rosmeer vond men 61 dissels en fragmenten van dissels. Basalt en amfiboliet vormden er de belangrijkste grondstoffen voor. De dichtbijzijnde herkomstgebieden van deze twee vulkanische gesteenten dienen respectievelijk gezocht te worden in het gebied van het Zevengebergte en de Eifel, en in de gebergten van Duitsland en Tjechoslowakije. Waarschijnlijk zijn de gesteenten van de site van Rosmeer uit deze streken afkomstig en vormen zij daardoor een aanwijzing voor de vrij drukke handelsbetrekkingen.
Overzicht van de voornaamste types silex werktuigen: 1. Eindschrabber – 2. boor – 3. pijlspits – 4. sikkelmes
Voor het fijn malen van hun graan en andere voedselbronnen gebruikten de BC-ers maal- en wrijfstenen, vervaardigd uit kwartsietzandsteen. Hematiebrokken (rode oker) en bruin-rode sporen op afslagen, kloppers en maalstenen wijzen op het gebruik van kleurstoffen. Mogelijk maakte de aanwending ervan deel uit van begrafenisrituelen, zoals op Nederlandse sites werd vastgesteld.
Besluit
Algemeen kunnen we besluiten dat de site van de Staberg een klassiek voorbeeld is van een BC- nederzetting. Typologisch behoren sommige gebouwen en het overgrote deel van het vaatwerk en van de vuurstenen werktuigen tot de oudere fase van de Bandkeramiek. Een absolute datering van deze nederzetting ontbreekt echter. Zowel het onderzoek van de huisplattegronden als de studie van het archeologisch materiaal wijzen eerder op een nauwe overeenkomst van de site van Rosmeer met deze van Nederlands- Limburg en het Rijnland, dan met de sites van Luiks-Haspengouw. Na omstreeks 4700 v. C. vinden we in onze streken geen sporen meer van deze neolithische boeren. De reden hiervoor is onbekend. Bepaalde aspecten van deze landbouwersgemeenschap zijn echter nog duister. Zo werden er bijvoorbeeld nog geen begraafplaatsen in Rosmeer onderzocht. Een systematisch onderzoek van alle BC sites in Rosmeer en omgeving zou wellicht meer inzicht bieden in hun onderlinge relaties.
Enkele dissels van de Staberg